Tubantia 21 november 2020

Er stond een man in het bos. Met een bladblazer. Een man met een bladblazer in een bos. Het was halverwege november. Dan is het herfst. Ook in het bos. Dus ja. Dan heb je werk zat. Met je bladblazer. In dat bos. De man met de bladblazer blies het blad pardoes het bos uit. Dwars over een weggetje. Door een berm. Een ander bos in. De man met de bladblazer blies het blad uit zijn bos een ander bos in. In dat andere bos stond ook een man. Een man met een bladblazer. En die was daar niet blij mee. Met al dat blad uit dat andere bos dat zomaar zijn bos in werd geblazen. Dus blies de man met de bladblazer al het blad weer terug. Uit zijn eigen bos, door de berm, over een weggetje, dat andere bos weer in. Waar dus een man stond. Met een bladblazer. Een man met een bladblazer in een bos.

Ik zat op een bankje. Precies tussen de beide mannen in. En ik keek. Ik keek naar de mannen met hun bladblazers. Al dat blad dat heen en weer geblazen werd. Er was blad zat. Het was halverwege november. Dan is het herfst. Een hels kabaal. Dat was het. Gelukkig maar dat ik me goed had voorbereid op de situatie. Niet alleen met oordoppen. Ik had ook een netje bij me. Ik heb altijd een netje bij me. Een badmintonnetje. En dat is geen tonnetje voor de badmin. Dat is een netje. Een badmintonnetje. Voor als je onderweg in een bos opeens zin krijgt in een potje badminton. Gebeurt bijna nooit. Dat ik daar zin in krijg. Is ook een soort van onbegonnen werk. Badmintonnen in je eentje. Moet je wel heel hard kunnen rennen. Maar nu kwam dat netje toch goed van pas. Ik heb dat netje tussen de beide bossen gespannen en begon hardop met tellen. Vijftien loof. Dertig loof. Veertig loof. Na een uur werd het stil. Men was uitgeblazen. Of men moest het. Uitblazen. Ik vroeg of ze iets te drinken bliefden. Dat bliefden ze wel. Mooi. Zei ik. Dan haal ik jullie wat te drinken. Ik ben in mijn auto gestapt en naar het dichtstbijzijnde café gereden. Die zat dicht. Ik ben weer in mijn auto gestapt en terug naar de twee bladbazers gereden. De mannen zaten al te wachten. Het spijt me. Zei ik. De kroeg zat dicht. Volgende keer beter. Ze haalden hun schouders op. Je kunt tenslotte niet alles hebben. Daarna werden de bladblazers weer aan geslingerd en begonnen ze aan de tweede set. Het was ondertussen gaan schemeren. Ik ben net mijn vader. Dacht ik. Scheidsrechter tijdens het allereerste Twentse Tweeduuster Toernooi. The Battle of the Bladblazers. Niet dat ik veel hoefde in te grijpen. Het ging er uitermate sportief aan toe. Dat is nu eenmaal de essentie van vredestijd. Dat gaat helemaal nergens over.